Intensievere samenwerking nodig bij re-integratie ex-gedetineerden
Organisaties die gedetineerden moeten helpen bij hun terugkeer in de maatschappij, weten elkaar steeds beter te vinden. Er is echter intensievere samenwerking nodig om te voorkomen dat gedetineerden na vrijlating geen onderdak of inkomen hebben en daardoor in de problemen komen. Dit stellen de Inspectie Justitie en Veiligheid en Toezicht Sociaal Domein op basis van een gezamenlijk onderzoek.
Jaarlijks komen 25.000 gedetineerden na hun detentie uit de gevangenis. Zij moeten tijdens hun straf al werken aan hun re-integratie ofwel terugkeer in de maatschappij, zodat ze daarna niet opnieuw de fout in gaan. De gedetineerde is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn of haar re-integratie.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI, de overkoepelende dienst van het gevangeniswezen), gemeenten en de drie reclasseringsdiensten bieden daarbij ondersteuning. Samenwerking tussen deze organisaties is nodig om vóór vrijlating een aantal zaken te regelen wil de re-integratie kans van slagen hebben: een geldig legitimatiebewijs, huisvesting, werk en inkomen, financiën, aanpak van schulden en familie en/of vrienden die een sociaal (niet crimineel) netwerk vormen. Als bijvoorbeeld huisvesting of inkomen niet is geregeld, kan de ex-gedetineerde weer in de problemen komen.
Die samenwerking tussen het gevangeniswezen, de reclassering en gemeenten verloopt de laatste jaren steeds beter, mede door een eerder gesloten bestuurlijk akkoord. Uit het onderzoek blijkt dat organisaties elkaar nog intensiever zouden moeten betrekken en dat zij hun informatie beter moeten delen. Dat is door diverse oorzaken echter niet altijd mogelijk of het gebeurt eenvoudigweg niet. Daardoor wordt soms pas na de vrijlating begonnen met een ondersteuningstraject.
Zo hebben casemanagers in de gevangenissen en medewerkers van de reclassering te veel taken op hun bordje. Uit tijdgebrek sneuvelt samenwerking met anderen dan als eerste. Verder is het informatiesysteem dat gebruikt worden in het re-integratietraject ingewikkeld om mee te werken en niet voor alle samenwerkende partijen toegankelijk.
Of er staat slechts beknopte informatie in. Ook zijn contactgegevens van de casemanager in de gevangenis niet altijd beschikbaar. Gemeenten en reclassering kunnen dan moeilijk contact opnemen. Verder hebben kleine gemeenten niet altijd de mensen en middelen om bij te dragen aan de re-integratie van gedetineerden.
Om de samenwerking bij het re-integratietraject te verbeteren, krijgt DJI onder meer de aanbeveling te onderzoeken in hoeverre het aantal taken naar beneden dient te gaan zodat casemanagers hun werk gedegen kunnen uitvoeren. Ook zou de dienst moeten onderzoeken hoe gemeenten en reclassering toegang kunnen krijgen tot een gezamenlijk en gebruiksvriendelijk informatiesysteem. DJI moet verder zorgen dat de contactgegevens van de casemanager bij de gemeente en reclassering komen en dat zij kunnen beschikken over de informatie die nodig is om ondersteuning te kunnen bieden bij het op orde krijgen van zaken als huisvesting en werk.
Gemeenten krijgen de aanbeveling al in het begin van een detentie betrokken te zijn bij een re-integratieproces, ook als ze niet vaak te maken hebben met ex-gedetineerden. Gemeenten en de reclassering moeten ervoor zorgen dat hun medewerkers op de hoogte zijn van de mogelijkheden om informatie te delen met andere betrokken organisaties.